Waar ik het nogal eens moeilijk mee heb, is ruimte durven innemen. Bijvoorbeeld door een lang verhaal te vertellen, in geuren en kleuren, of door aan tafel het gespreksonderwerp te bepalen. Ik ben eerder geneigd om een luisterende rol aan te nemen. Om vragen te stellen, niet te onderbreken, de ander mijn volledige aandacht te geven. Omgekeerd vind ik het heerlijk als iemand dat bij mij doet. Iemands onverdeelde aandacht en geïnteresseerde betrokkenheid mogen ontvangen, is voor mij het mooiste cadeau.
Ratelen op de fiets
De laatste weken experimenteer ik met meer durven doorspreken. Om mezelf niet meer in te houden wanneer ik iets wil zeggen. Hoe banaal of oninteressant het misschien ook is. Onlangs was ik bijvoorbeeld een fietstocht aan het maken met mijn vriend en heb ik het mezelf toegestaan om de hele weg door te babbelen. Ik wilde geen woorden meer inslikken en zei zowat alles wat in me opkwam. Ik heb hem de oren van de kop gezaagd. Tenminste: dat dacht ik. Achteraf zei hij dat hij niet had opgemerkt dat ik veel gepraat had. Voor hem was er niet veel verschil met anders (!). Heel straf: zelfs als ik de indruk heb dat ik (te) veel praat, blijkt dat voor mijn omgeving wel mee te vallen. Mijn beleving is dus heel erg gekleurd door mijn perceptie en onderliggende overtuigingen.
Vermoedelijk heb ik ooit de indruk opgedaan dat mijn inbreng niet welkom is. Dat wat ik te zeggen heb niet waardevol genoeg is, of oninteressant. Een heel pijnlijke overtuiging, die getriggerd wordt telkens wanneer mensen me onderbreken, geen vragen stellen of weinig interesse in me tonen. Om de pijn van het niet welkom zijn niet te moeten voelen, heb ik allerlei nuttige strategieën ontwikkeld. Om die pijn te proberen vermijden, zorg ik er bijvoorbeeld voor dat ik niet te lang aan het woord blijf en hou ik mijn inbreng in een gesprek vaak (te) beknopt.
Ongeremd en ongegeneerd
Het kleine meisje in mij is heel bang dat anderen haar niet leuk zouden vinden. Stil en onopvallend zijn is een strategie geworden om liefde, aandacht en goedkeuring te krijgen. Als ik mijn mening geef, kan ik kritiek krijgen, dus heb ik geleerd dat het veiliger is om niets te zeggen. Instemmend te knikken. Als ik vroeger luid was, riep of zong, werd dat vermoedelijk niet altijd geapprecieerd. Dus slikte ik mijn woorden in en werd ik de ‘luisteraar’. Het luisterbereide meisje. Experimenteren met meer ruimte innemen, is dan ook heel spannend. Ik moet er alert op blijven. Het gaat niet vanzelf. Het vraagt energie. Het patroon van onzichtbaar te willen zijn en niet op te vallen, is heel hardnekkig.
Ik besef meer en meer, zeker bij mensen die me dierbaar zijn, dat dat oude patroon echte verbinding in de weg staat. Als ik mezelf geen ruimte geef, als ik wacht op de toestemming van anderen om te mogen spreken, dan hou ik mezelf in. Ik let op mijn woorden, ik wik en weeg en censureer mezelf. Terwijl er in mij net een verlangen is om spontaan te zijn en vanalles te delen. Mijn ideaalbeeld is dat ik mezelf kan toestaan om soms een spraakwaterval te zijn. Ongegeneerd. Ongebreideld. Zonder censuur. Zodat ik spontaan en onbezorgd de woorden eruit kan laten rollen.
Ik ben ontzettend blij dat ik dit onbewuste patroon heb ingezien. Ik besef heel goed dat het niet aan anderen is om mij de toestemming te geven om te spreken. Het is mijn verantwoordelijkheid om het woord te nemen als ik dat wil. Om mijn verhalen te delen als ik daar zin in heb. En om me bewust te zijn van alle gedachten die me daarvan weerhouden: ‘Hij is niet geïnteresseerd in mij’, ‘Zij heeft nu geen ruimte’ of ‘De ander heeft vast iets belangrijkers te zeggen’. Als ik deze ideeën helder leer zien, heb ik meer vrijheid om er niet naar te handelen. Het blijft een proces, maar ik ben alvast op weg in de goede richting.
Ik wens mezelf – en iedereen die dit patroon herkent – alvast veel wind in de zeilen toe.
Leave a reply